Terug naar 1996

2 april 1996

Anuradhapura: de oude hoofdstad

Dia's D2593 t/m D2647 in dia\images\1996\19960402.

Eeuwen vóór de geboorte van Christus, toen in het Middellandse-Zeegebied Griekenland zijn bloeitijd beleefde en andere gebieden ontwaakten uit het Stenen Tijdperk, was Sri Lanka al een land met een hoog ontwikkelde beschaving. Goed geordende steden, onderling verbonden door goede wegen en gevoed door schitterende irrigatiesystemen, maakten dit tropische eiland tot een van de handelscentra van de wereld.
In tegenstelling tot de ruïnes van Griekenland, Rome en andere westerse beschavingen, vertonen de oude steden van Sri Lanka geen duidelijke plattegronden.De enige overblijfselen zijn die van verspreide paleizen en tempels. Van alle levensaspecten vond men alleen de boeddhistische religie van eeuwigdurende waarde. Vandaar dat vrijwel uitsluitend bouwwerken ter ere van de Boeddha uit duurzaam materiaal - steen - werden vervaardigd.
Anuradhapura was in haar tijd de grootste stad van allemaal. De huidige ruïnes van de stad vertonen eindeloos veel details van zeldzame schoonheid. Ze werden met grote verfijning aangebracht op en in de bouwwerken, die bij elkaar een van de machtigste massa's monumentaal metselwerk van de Oude Wereld vormden.
Opgravingen in Anuradhapura hebben aangetoond dat mensen zich hier omstreeks 500 v.Chr. vestigden. Volgens de Mahavamsa waren er drie 'Anuradha's' betrokken bij de stichting en ontwikkeling van de stad. Daarom kreeg de stad de toepasselijke naam Anuradhapura, 'de stad van Anuradha'. De eerste was een generaal van prins Vijaya, de legendarische stamvader van het Singalese ras; de tweede was een neef van de koning. En toen koning Pandukabhaya in de 4e eeuw v.Chr. hier zijn hoofdstad vestigde, deed hij dat op een gunstig tijdstip: onder het gesternte Anuradha.
Anuradhapura bleef ongeveer 1400 jaar, tot de 10e eeuw, Sri Lanka's hoofdstad. Op het hoogtepunt van haar roem strekte de invloed van deze beschaving zich uit van de Tiber tot de Gele Zee. De stad besloeg een oppervlakte van ongeveer 52 km2 en had naar schatting een bevolking van enige tienduizenden mensen. Huizen van twee of drie verdiepingen en misschien nog twee verdiepingen onder de grond waren gebruikelijk. Kleinere straten waren onderverdeeld naar de klassen van vaklieden die er woonden en werkten. De industrie bloeide. De koning woonde in een met edelstenen versierd paleis van 1000 kamers. Tempels met vergulde spitsen rezen tientallen meters omhoog.
Gedurende twee eeuwen na de val van Anuradhapura probeerden de koningen van Polonnaruwa een aantal gebouwen van de stad te restaureren. Maar uiteindelijk liet men de stad over aan het oerwoud van de droge zone, dat haar acht eeuwen lang in vergetelheid hield. Alleen de heilige bo-boom, de Sri Maha Bodhi, het enige overblijfsel van de voorbije glorie, werd voortdurend, van generatie op generatie verzorgd door wachters. Deze traditie van overerfd wachterschap wordt tot vandaag de dag in ere gehouden.
Rond 1820 ondernam een jonge Britse ambtenaar, Ralph Backhaus genaamd, een particuliere expeditie. Hij ontdekte vele ruïnes van de oude hoofdstad. Maar het zou nog tot 1871 duren voor er officiële belangstelling kwam. En in 1890 werden er, na de benoeming van H.C.P. Bell als Archaeological Commissioner, enthousiaste maar amateuristische opgravingspogingen gedaan.
De Singalezen herkenden hun erfgoed in de blootgelegde, oeroude stenen. Op slag ontstak bij hen het nationalistisch en boeddhistisch vuur. De Britse regering zag in dat het haar politieke prestige ten goede zou komen als ze de gerestaureerde oude hoofdstad tot regionaal bestuurscentrum zou maken. En zo ontstond er tussen de ruïnes van tempels en paleizen een nieuwe stad. Voor boeddhisten zijn er in Anuradhapura acht plaatsen van bijzondere heiligheid. Op die plekken zijn vrome pelgrims verplicht eer te bewijzen. Van die acht plaatsen hebben we dia's van de Isurumuniya-vihara (D2593 t/m D2606), de Jetavanarama-dagobe, de Mirisaweti-dagoba (D2607 t/m D2611), de Ruwanweli Seya (D2617 t/m D2625), de Thuparama-dagoba (D2628 t/m D2632), de Abhayagiri-dagoba (D2635, D2639 en D2640) en de Sri Maha Bodhi (D2641 t/m D2644).
Vanuit Polonaruwa komen we echter het eerst aan bij de Koninklijke Lusttuinen of Ran Masu Uyana (D2593 t/m D2606). Deze beslaan zo'n 160 hectare en liggen direct ten oosten van de dam van de Tissa Wewa. Door de tuinen verspreid liggen grote rotsen, waarop ooit zomerhuizen stonden. Aan het zuideinde van de tuinen ligt, vlakbij de Isurumuniya-rotstempel, een groep van drie vijvers, waarvan er twee verlucht zijn met fraaie basreliëfs van olifanten die tussen de waterlelies spelen.
De Isurumuniya werd in de 3e eeuw v.Chr. gebouwd als onderdeel van het kloostercomplex Issiramana waartoe ook de verder naar het zuiden gelegen Vessagiriya-tempel behoorde.
De religie buiten beschouwing gelaten, is deze tempel misschien wel de interessantste bezienswaardigheid van Anuradhapura. Hij is gebouwd rondom twee grote rotsen en ligt vlak bij de oostoever van de Tissa Wewa (D2601). Twee elementen die in hoge mate bijdragen aan de schoonheid van de tempel, zijn de vijver pal ervoor (D2595) en de beroemdste rotssculpturen van Anuradhapura, waarvan de bekendste 'De Minnaars' heet.
Boven de vijver is in basreliëf een groep in het water spelende olifanten afgebeeld (D2598). Aardig is, dat de natuurlijke vormen van de rots het tafereel een driedimensionaal effect geven. Er vlakbij zien we een prachtig reliëf van een mannelijke figuur in een ontspannen, koninklijke houding, terwijl het fraaie hoofd van zijn paard over zijn rechterschouder kijkt (D2599). Deze reliëfs zijn volgens de beschrijving uitgevoerd in de 7e-eeuwse, Zuidindiase Pallava-stijl. Op  D2596 zien we op de parkeerplaats het busje van Somé staan. En op  (D2603 t/m D2606) staan de prachtige waterlelies in de vijvers rond die parkeerplaats.
Van de reusachtige Jetavanarama dagobe hebben we geen beelden. Dit religieuze monument is de meest massale bouwmassa in z'n soort. Het was oorspronkelijk meer dan 122 m hoog; aan de basis is de diameter 113 m. De dagoba rust op een bakstenen fundament van 8 m dik, dat op zijn beurt steunt op een plaat beton. Het hele bouwwerk beslaat zo'n 3,2 hectare en is, op de twee grootste na, groter dan de piramides in Egypte. Wanneer de restauratie definitief is voltooid, zal de kristallen top weer schitteren in de lucht,152 m boven de toeschouwer.
Koning Mahasena startte de bouw van de Jetavanarama tegen het einde van de 3e eeuw, in een periode van scheuringen binnen de boeddhistische geloofsgemeenschap. In december 1982 ontdekte een archeoloog tijdens opgravingen 9e-eeuwse gouden platen met de Sanskriet-tekst van een Mahayana-sutra.
Noordelijk van het rest house aan de Tissa Wewa waar we hebben geslapen staat de Mirisaweti-dagoba (D2607 t/m D2611), die Dutugemunu tussen 161 en 158 v.Chr. liet oprichten om zijn overwinning op Elara en zijn aanvaarding van het koningschap te gedenken. Het voetstuk van de Mirisaweti, nu onder restauratie, heeft de best bewaard gebleven terrassen van alle oude dagoba's in Sri Lanka. De meer dan 61 m hoge dagoba diende als voorbeeld voor de Ruwanweli Seya.
Verder langs de Tissa Wewa, een grote tank die wordt toegeschreven aan koning Devanampiyatissa, een vorst uit de 3e eeuw v.Chr. (D2612). Hij maakte dit reservoir tot de belangrijkste waterbron van Anuradhapura, wat hij nog altijd is. In de 5e eeuw liet koning Dhatusena het grote kanaal Jaya Ganga aanleggen van de Kala Wewa naar de Tissa Wewa. De dia's D2615 en D2616 zijn bij het fraaie Archeologische Museum dat gevestigd is in de voormalige residentie van een Britse regeringsvertegenwoordiger. Het geeft inzicht in vele van de unieke architectonische hoogtepunten van de stad.
We komen bij de Ruwanweli Seya of Grote Stoepa die Dutugemunu in de 2e eeuw v.Chr. liet bouwen (D2617 t/m D2625). Deze wordt algemeen beschouwd als de grootste van de dagoba's van Anuradhapura. Hij werd pas voltooid toen Dutugemunu op zijn sterfbed lag, in 144 v.Chr.. Bij restauraties in de 19e en 20e eeuw lukte het niet de perfecte waterbelvorm terug te krijgen die de koning had bedoeld. Wel wist men het monument in hoofdlijnen te herstellen, waarbij de vorm mede werd bepaald door de talloze wijzigingen die, in de loop van de geschiedenis, door vele (her)bouwers waren aangebracht.
Tegenwoordig worden de buitenmuren van de dagoba gemarkeerd door vier poortgebouwen, geplaatst op de vier windrichtingen (D2620 en D2622). Overeenkomstig de boeddhistische kosmologie, waarin olifanten de aarde dragen, schraagt een indrukwekkende olifantsmuur het platform van de dagoba (D2618 en D2619). Op D2624 is te zien op wat voor een groot plein het geweldige bouwwerk is opgericht. En om daar op het heetst van de dag op blote voeten overheen te lopen (voor elk heiligdom moeten je schoenen uit) is alleen te doen voor mensen met leren voetzolen, zoals Rianne en Gonny. Voor mij, en later ook voor Rianne, is een plaatsje in de schaduw met wat gezellige en vriendelijke Singalezen een goed plekje om even de hitte te kunnen mijden (D2625).
De Thuparama-dagoba (D2627 t/m D2632), ten noorden van de Ruwanweli Seya, is de oudste dagoba van het land. Men gelooft dat zich daarin het sleutelbeen van de Boeddha bevindt, het relikwie dat keizer Asjoka, na de succesvolle bekering van de stad door Mahinda, naar Anuradhapura zond. Koning Devanampiyatissa bouwde de dagoba in de 3e eeuw v.Chr. en noemde hem 'het klooster met de stoepa'. De dagoba was van het rijsthoopmodel en bestond geheel uit aarde. In de 2e eeuw v.Chr. omsloot koning Lanjatissa de dagoba met houten zuilen en verbouwde hem tot een vatadage. In de 7e eeuw verbeterde koning Agbo II de vatadage door deze van stenen pilaren en een kegelvormig dak te voorzien. Sommige van die pilaren staan nog. De tegenwoordige waterbelvorm van de dagoba is het resultaat van een restauratie in 1862.
Ten noorden van de Citadel liggen, verspreid over enkele vierkante kilometers, de ruïnes van een aantal kloosters en tempelcomplexen, in hun geheel aangeduid als het Uttara-vihara of 'het noordelijke klooster' (D2633 t/m D2640). Het gebied wordt gedomineerd door de grote Abhayagiri-dagoba, onderdeel van het gelijknamige klooster.
Tot de meest attractieve restanten van het Abhayagiri-complex horen de Tweelingvijvers of Kuttam Pokuna. Deze fraaie en - de naam ten spijt - ongelijke bassins stammen uit de 3e eeuw en fungeerden als badgelegenheid voor de monniken (D2638). Een ingenieus stelsel van ondergrondse leidingen en bezinkputten voorzag in de toevoer van zuiver water, dat via waterspuwers (een makara of draak en een leeuwekop) in de bassins vloeide.
Even ten zuidwesten van het kruispunt waaraan de Tweelingvijvers liggen, staat de Samadhi Boeddha, eveneens uit de 3e eeuw (D2636 en D2637). Dit kalkstenen beeld, kennelijk een van de vier die oorspronkelijk om een bo-boom stonden, toont de Boeddha in de serene staat van samadhi of diepe meditatie.
Noordwestelijk van de Tweelingvijvers liggen andere overblijfselen van het Abhayagiri-klooster, dat in 88 v.Chr. door koning Vattagamini Abhaya werd gesticht. Het meest prominent is de nogal vervallen Abhayagiri-dagoba, in het begin van de 2e eeuw gebouwd op last van koning Gajabahu (D2635, D2639 en D2640). Met zijn hoogte van 113 m en diameter van 110 m was hij, tot aan de bouw van de Jetavaranama 200 jaar later, de grootste ter wereld. De spits ervan is goeddeels afgebrokkeld, maar toch is de dagoba met zijn huidige hoogte van 76 m nog een groots bouwwerk.
Aan de noordelijke grens van het Abhayagiri-terrein liggen de ruïnes van een beeldenhuis. De ingang ervan wordt gesierd door een maansteen, door velen beschouwd als de mooiste van het land (D2633 en D2634). De perfect bewerkte steen verbeeldt symbolisch het overstijgen van het verlangen (de vlammen) naar het nibbana of nirvana (voorgesteld door de lotus in het midden van de steen). Dwergen ondersteunen de treden boven de maansteen van dit 8e- of 9e-eeuwse heiligdom.
Geen plaats in Anuradhapura is heiliger dan de Sri Maha Bodhi (D2641 t/m D2644). De aanbidding bij de bo-boom gebeurt al 23 eeuwen lang, onafgebroken. In feite is dit de oudst gedocumenteerde boom op aarde. Hij werd hierheen gebracht als een zaailing van de ficus religiosa, waaronder de Gautama Boeddha persoonlijk verlichting bereikte. De grote betekenis van de boom is nu alom bekend. Toen hij in 1950 door een plantenziekte dreigde te sterven, kwam een botanisch expert speciaal uit de Verenigde Staten over om de boom te behandelen. Kennelijk met succes.
Nu steunen ijzeren stelten de eerbiedwaardige takken van de heilige boom, die voor zijn leeftijd verrassend slank is. Hij staat temidden van andere bomen op een speciaal platform, een bodhighara, dat is omgeven door een met goud beklede leuning. De meeste van de bo-bomen in Sri Lanka - en enige in Birma en Thailand - zijn gegroeid uit zaden van de Sri Maha Bodhi.
Als ik het mij goed herinner zijn we hierna naar Puttalam aan de westkust gereden alwaar we hebben geslapen, maar ik weet niet meer waar. Tijdens die rit zijn de dia's D2645 t/m D2647 genomen.