Anuradhapura: de oude hoofdstad
Dia's D2593 t/m D2647 in dia\images\1996\19960402.
Eeuwen vóór de geboorte van Christus, toen in
het Middellandse-Zeegebied Griekenland zijn bloeitijd beleefde en andere
gebieden ontwaakten uit het Stenen Tijdperk, was Sri Lanka al een land met een
hoog ontwikkelde beschaving. Goed geordende steden, onderling verbonden door
goede wegen en gevoed door schitterende irrigatiesystemen, maakten dit tropische
eiland tot een van de handelscentra van de wereld.
In tegenstelling tot de ruïnes van Griekenland, Rome en andere westerse
beschavingen, vertonen de oude steden van Sri Lanka geen duidelijke
plattegronden.De enige overblijfselen zijn die van verspreide paleizen en
tempels. Van alle levensaspecten vond men alleen de boeddhistische religie van
eeuwigdurende waarde. Vandaar dat vrijwel uitsluitend bouwwerken ter ere van de
Boeddha uit duurzaam materiaal - steen - werden vervaardigd.
Anuradhapura was in haar tijd de grootste stad van allemaal. De huidige ruïnes
van de stad vertonen eindeloos veel details van zeldzame schoonheid. Ze werden
met grote verfijning aangebracht op en in de bouwwerken, die bij elkaar een van
de machtigste massa's monumentaal metselwerk van de Oude Wereld vormden.
Opgravingen in Anuradhapura hebben aangetoond dat mensen zich hier omstreeks 500
v.Chr. vestigden. Volgens de Mahavamsa waren er drie 'Anuradha's'
betrokken bij de stichting en ontwikkeling van de stad. Daarom kreeg de stad de
toepasselijke naam Anuradhapura, 'de stad van Anuradha'. De eerste was een
generaal van prins Vijaya, de legendarische stamvader van het Singalese ras; de
tweede was een neef van de koning. En toen koning Pandukabhaya in de 4e eeuw
v.Chr. hier zijn hoofdstad vestigde, deed hij dat op een gunstig tijdstip: onder
het gesternte Anuradha.
Anuradhapura bleef ongeveer 1400 jaar, tot de 10e eeuw, Sri Lanka's hoofdstad.
Op het hoogtepunt van haar roem strekte de invloed van deze beschaving zich uit
van de Tiber tot de Gele Zee. De stad besloeg een oppervlakte van ongeveer 52 km2
en had naar schatting een bevolking van enige tienduizenden mensen. Huizen van
twee of drie verdiepingen en misschien nog twee verdiepingen onder de grond
waren gebruikelijk. Kleinere straten waren onderverdeeld naar de klassen van
vaklieden die er woonden en werkten. De industrie bloeide. De koning woonde in
een met edelstenen versierd paleis van 1000 kamers. Tempels met vergulde spitsen
rezen tientallen meters omhoog.
Gedurende twee eeuwen na de val van Anuradhapura probeerden de koningen van
Polonnaruwa een aantal gebouwen van de stad te restaureren. Maar uiteindelijk
liet men de stad over aan het oerwoud van de droge zone, dat haar acht eeuwen
lang in vergetelheid hield. Alleen de heilige bo-boom, de Sri Maha Bodhi,
het enige overblijfsel van de voorbije glorie, werd voortdurend, van generatie
op generatie verzorgd door wachters. Deze traditie van overerfd wachterschap
wordt tot vandaag de dag in ere gehouden.
Rond 1820 ondernam een jonge Britse ambtenaar, Ralph Backhaus genaamd, een
particuliere expeditie. Hij ontdekte vele ruïnes van de oude hoofdstad. Maar het
zou nog tot 1871 duren voor er officiële belangstelling kwam. En in 1890 werden
er, na de benoeming van H.C.P. Bell als Archaeological Commissioner,
enthousiaste maar amateuristische opgravingspogingen gedaan.
De Singalezen herkenden hun erfgoed in de blootgelegde, oeroude stenen. Op slag
ontstak bij hen het nationalistisch en boeddhistisch vuur. De Britse regering
zag in dat het haar politieke prestige ten goede zou komen als ze de
gerestaureerde oude hoofdstad tot regionaal bestuurscentrum zou maken. En zo
ontstond er tussen de ruïnes van tempels en paleizen een nieuwe stad. Voor
boeddhisten zijn er in Anuradhapura acht plaatsen van bijzondere heiligheid. Op
die plekken zijn vrome pelgrims verplicht eer te bewijzen. Van die acht plaatsen
hebben we dia's van de Isurumuniya-vihara (D2593 t/m D2606),
de Jetavanarama-dagobe, de Mirisaweti-dagoba (D2607
t/m D2611), de Ruwanweli Seya (D2617 t/m D2625),
de Thuparama-dagoba (D2628 t/m D2632), de
Abhayagiri-dagoba (D2635, D2639 en D2640) en de Sri
Maha Bodhi (D2641 t/m D2644).
Vanuit Polonaruwa komen we echter het eerst aan bij de Koninklijke Lusttuinen
of Ran Masu Uyana (D2593 t/m D2606). Deze beslaan
zo'n 160 hectare en liggen direct ten oosten van de dam van de Tissa Wewa. Door
de tuinen verspreid liggen grote rotsen, waarop ooit zomerhuizen stonden. Aan
het zuideinde van de tuinen ligt, vlakbij de Isurumuniya-rotstempel, een
groep van drie vijvers, waarvan er twee verlucht zijn met fraaie basreliëfs van
olifanten die tussen de waterlelies spelen.
De Isurumuniya werd in de 3e eeuw v.Chr. gebouwd als onderdeel van het
kloostercomplex Issiramana waartoe ook de verder naar het zuiden gelegen
Vessagiriya-tempel behoorde.
De religie buiten beschouwing gelaten, is deze tempel misschien wel de
interessantste bezienswaardigheid van Anuradhapura. Hij is gebouwd rondom twee
grote rotsen en ligt vlak bij de oostoever van de Tissa Wewa (D2601).
Twee elementen die in hoge mate bijdragen aan de schoonheid van de tempel, zijn
de vijver pal ervoor (D2595) en de beroemdste
rotssculpturen van Anuradhapura, waarvan de bekendste 'De Minnaars' heet.
Boven de vijver is in basreliëf een groep in het water spelende olifanten
afgebeeld (D2598). Aardig
is, dat de natuurlijke vormen van de rots het tafereel een driedimensionaal
effect geven. Er vlakbij zien we een prachtig reliëf van een mannelijke figuur
in een ontspannen, koninklijke houding, terwijl het fraaie hoofd van zijn paard
over zijn rechterschouder kijkt (D2599).
Deze reliëfs zijn volgens de beschrijving uitgevoerd in de 7e-eeuwse,
Zuidindiase Pallava-stijl. Op D2596 zien we
op de parkeerplaats het busje van Somé staan. En op (D2603
t/m D2606) staan de prachtige waterlelies in de vijvers rond die parkeerplaats.
Van de reusachtige Jetavanarama dagobe hebben we geen beelden. Dit religieuze
monument is de meest massale bouwmassa in z'n
soort. Het was oorspronkelijk meer dan 122 m hoog; aan de basis is de diameter
113 m. De dagoba rust op een bakstenen fundament van 8 m dik, dat op zijn
beurt steunt op een plaat beton. Het hele bouwwerk beslaat zo'n 3,2 hectare en
is, op de twee grootste na, groter dan de piramides in Egypte. Wanneer de
restauratie definitief is voltooid, zal de kristallen top weer schitteren in de
lucht,152 m boven de toeschouwer.
Koning Mahasena startte de bouw van de Jetavanarama tegen het einde van de 3e
eeuw, in een periode van scheuringen binnen de boeddhistische
geloofsgemeenschap. In december 1982 ontdekte een archeoloog tijdens opgravingen
9e-eeuwse gouden platen met de Sanskriet-tekst van een Mahayana-sutra.
Noordelijk van het rest house aan de Tissa Wewa waar we hebben geslapen staat de
Mirisaweti-dagoba (D2607
t/m D2611), die Dutugemunu tussen 161 en 158 v.Chr. liet oprichten om
zijn overwinning op Elara en zijn aanvaarding van het koningschap te gedenken.
Het voetstuk van de Mirisaweti, nu onder restauratie, heeft de best bewaard
gebleven terrassen van alle oude dagoba's in Sri Lanka. De meer dan 61 m
hoge dagoba diende als voorbeeld voor de Ruwanweli Seya.
Verder langs de Tissa Wewa, een grote tank die wordt toegeschreven aan
koning Devanampiyatissa, een vorst uit de 3e eeuw v.Chr. (D2612).
Hij maakte dit reservoir tot de belangrijkste waterbron van Anuradhapura, wat
hij nog altijd is. In de 5e eeuw liet koning Dhatusena het grote kanaal Jaya
Ganga aanleggen van de Kala Wewa naar de Tissa Wewa. De dia's D2615
en D2616 zijn bij het fraaie Archeologische Museum dat gevestigd is in de
voormalige residentie van een Britse regeringsvertegenwoordiger. Het geeft
inzicht in vele van de unieke architectonische hoogtepunten van de stad.
We komen bij de Ruwanweli Seya of Grote Stoepa die Dutugemunu in de 2e
eeuw v.Chr. liet bouwen (D2617 t/m D2625). Deze
wordt algemeen beschouwd als de grootste van de dagoba's van
Anuradhapura. Hij werd pas voltooid toen Dutugemunu op zijn sterfbed lag, in 144
v.Chr.. Bij restauraties in de 19e en 20e eeuw lukte het niet de perfecte
waterbelvorm terug te krijgen die de koning had bedoeld. Wel wist men het
monument in hoofdlijnen te herstellen, waarbij de vorm mede werd bepaald door de
talloze wijzigingen die, in de loop van de geschiedenis, door vele (her)bouwers waren
aangebracht.
Tegenwoordig worden de buitenmuren van de dagoba gemarkeerd door vier
poortgebouwen, geplaatst op de vier windrichtingen (D2620
en D2622). Overeenkomstig de boeddhistische kosmologie, waarin olifanten
de aarde dragen, schraagt een indrukwekkende olifantsmuur het platform van de
dagoba (D2618 en D2619). Op D2624
is te zien op wat voor een groot plein het geweldige bouwwerk is opgericht. En
om daar op het heetst van de dag op blote voeten overheen te lopen (voor elk
heiligdom moeten je schoenen uit) is alleen te doen voor mensen met leren
voetzolen, zoals Rianne en Gonny. Voor mij, en later ook voor Rianne, is een
plaatsje in de schaduw met wat gezellige en vriendelijke Singalezen een goed
plekje om even de hitte te kunnen mijden (D2625).
De Thuparama-dagoba (D2627 t/m D2632), ten
noorden van de Ruwanweli Seya, is de oudste dagoba van het land. Men
gelooft dat zich daarin het sleutelbeen van de Boeddha bevindt, het relikwie dat
keizer Asjoka, na de succesvolle bekering van de stad door Mahinda, naar
Anuradhapura zond. Koning Devanampiyatissa bouwde de dagoba in de 3e eeuw
v.Chr. en noemde hem 'het klooster met de stoepa'. De dagoba was van het
rijsthoopmodel en bestond geheel uit aarde. In de 2e eeuw v.Chr. omsloot koning
Lanjatissa de dagoba met houten zuilen en verbouwde hem tot een
vatadage. In de 7e eeuw verbeterde koning Agbo II de vatadage door
deze van stenen pilaren en een kegelvormig dak te voorzien. Sommige van die
pilaren staan nog. De tegenwoordige waterbelvorm van de dagoba is het
resultaat van een restauratie in 1862.
Ten noorden van de Citadel liggen, verspreid over enkele vierkante kilometers,
de ruïnes van een aantal kloosters en tempelcomplexen, in hun geheel aangeduid
als het Uttara-vihara of 'het noordelijke klooster' (D2633 t/m
D2640). Het gebied wordt gedomineerd door de grote Abhayagiri-dagoba, onderdeel van het
gelijknamige klooster.
Tot de meest attractieve restanten van het
Abhayagiri-complex horen de Tweelingvijvers of Kuttam Pokuna. Deze fraaie
en - de naam ten spijt - ongelijke bassins stammen uit de 3e eeuw en fungeerden
als badgelegenheid voor de monniken (D2638). Een
ingenieus stelsel van ondergrondse leidingen en bezinkputten voorzag in de
toevoer van zuiver water, dat via waterspuwers (een makara of draak en
een leeuwekop) in de bassins vloeide.
Even ten zuidwesten van het kruispunt waaraan de Tweelingvijvers liggen, staat
de Samadhi Boeddha, eveneens uit de 3e eeuw (D2636
en D2637). Dit kalkstenen beeld, kennelijk een van de vier die
oorspronkelijk om een bo-boom stonden, toont de Boeddha in de serene
staat van samadhi of diepe meditatie.
Noordwestelijk van de Tweelingvijvers liggen andere overblijfselen van het
Abhayagiri-klooster, dat in 88 v.Chr. door koning Vattagamini Abhaya werd
gesticht. Het meest prominent is de nogal vervallen Abhayagiri-dagoba, in
het begin van de 2e eeuw gebouwd op last van koning Gajabahu (D2635,
D2639 en D2640). Met zijn hoogte van 113 m en diameter van 110 m was hij,
tot aan de bouw van de Jetavaranama 200 jaar later, de grootste ter wereld. De
spits ervan is goeddeels afgebrokkeld, maar toch is de dagoba met zijn
huidige hoogte van 76 m nog een groots bouwwerk.
Aan de noordelijke grens van het Abhayagiri-terrein liggen de ruïnes van een
beeldenhuis. De ingang ervan wordt gesierd door een maansteen, door velen
beschouwd als de mooiste van het land (D2633 en D2634).
De perfect bewerkte steen verbeeldt symbolisch het overstijgen van het verlangen
(de vlammen) naar het nibbana of nirvana (voorgesteld door de lotus in
het midden van de steen). Dwergen ondersteunen de treden boven de maansteen van
dit 8e- of 9e-eeuwse heiligdom.
Geen plaats in Anuradhapura is heiliger dan de Sri Maha Bodhi (D2641
t/m D2644). De aanbidding bij de bo-boom gebeurt al 23 eeuwen
lang, onafgebroken. In feite is dit de oudst gedocumenteerde boom op aarde. Hij
werd hierheen gebracht als een zaailing van de ficus religiosa, waaronder
de Gautama Boeddha persoonlijk verlichting bereikte. De grote betekenis van de
boom is nu alom bekend. Toen hij in 1950 door een plantenziekte dreigde te
sterven, kwam een botanisch expert speciaal uit de Verenigde Staten over om de
boom te behandelen. Kennelijk met succes.
Nu steunen ijzeren stelten de eerbiedwaardige takken van de heilige boom, die
voor zijn leeftijd verrassend slank is. Hij staat temidden van andere bomen op
een speciaal platform, een bodhighara, dat is omgeven door een met goud
beklede leuning. De meeste van de bo-bomen in Sri Lanka - en enige in
Birma en Thailand - zijn gegroeid uit zaden van de Sri Maha Bodhi.
Als ik het mij goed herinner zijn we hierna naar Puttalam aan de westkust
gereden alwaar we hebben geslapen, maar ik weet niet meer waar. Tijdens die rit
zijn de dia's D2645 t/m D2647 genomen.